Processie muziek Fanfare Sint Gertrudis
Als er iets bij een echte Broonk hoort, dan is het wel de processiemars. Van Les Échos du Vallon tot Mater Mea: de plechtige klanken en het statige tempo zijn onmiskenbaar verbonden met onze bronktraditie. Maar hoe is binnen onze fanfare het huidige repertoire aan processiemarsen eigenlijk ontstaan?
Door Jos Dobbelstein en Guy Drummen
Katholieke devotie
De totstandkoming van het processierepertoire heeft alles te maken met het extroverte katholicisme van de jaren 1870 – 1950, de tijd van het ‘Rijke Roomsche leven’. Processiemarsen zijn uiteraard verbonden met die gebieden waar zulke openbare manifestaties van katholieke devotie gepraktiseerd werden en konden worden: Spanje en Italië, in mindere mate Frankrijk; de katholieke gebieden van Duitsland en Zwitserland en ook Oostenrijk; België en Zuid-Nederland.
Bevestiging van de gemeenschap
Zoals de naam aangeeft is de processiemars bedoeld als loopmars voor processies. Het tempo is aanzienlijk lager dan bij gewone marcheermuziek. Het karakter is statig en gedragen, maar vermijdt de somberheid van de treurmars. Processies hadden in de late Middeleeuwen altijd een volks, feestelijk karakter. Hoewel de voornaamste bedoeling was de hostie als voorwerp van devotie rond- en uit te dragen, kreeg de processie al gauw het karakter dat Christus, in de gedaante van de hostie, zijn kerkelijke behuizing verliet en bij het gewone volk ‘op huisbezoek kwam’. De processie kreeg zo, vanuit de beleving door het volk, het karakter van een bevestiging van de gemeenschap; een gezamenlijke rondgang door het eigen leefgebied, en een afbakening van de grenzen van de parochie als gemeenschappelijk gebied. Zo beschrijft de route van de Sacramentsprocessie in ’s-Gravenvoeren in de achttiende eeuw een lange rondgang langs de processiegrenzen, met bezoek aan de diverse hulpkerken in Mheer en Noorbeek. Aan de grenzen van de naburige parochies worden als een soort beleefdheidsritueel hymnes aan de aanpalende beschermheiligen (St. Pancratius voor Mesch, St. Gertrudis voor St. Geertruid) gezongen.
Door Jos Dobbelstein en Guy Drummen
Katholieke devotie
De totstandkoming van het processierepertoire heeft alles te maken met het extroverte katholicisme van de jaren 1870 – 1950, de tijd van het ‘Rijke Roomsche leven’. Processiemarsen zijn uiteraard verbonden met die gebieden waar zulke openbare manifestaties van katholieke devotie gepraktiseerd werden en konden worden: Spanje en Italië, in mindere mate Frankrijk; de katholieke gebieden van Duitsland en Zwitserland en ook Oostenrijk; België en Zuid-Nederland.
Bevestiging van de gemeenschap
Zoals de naam aangeeft is de processiemars bedoeld als loopmars voor processies. Het tempo is aanzienlijk lager dan bij gewone marcheermuziek. Het karakter is statig en gedragen, maar vermijdt de somberheid van de treurmars. Processies hadden in de late Middeleeuwen altijd een volks, feestelijk karakter. Hoewel de voornaamste bedoeling was de hostie als voorwerp van devotie rond- en uit te dragen, kreeg de processie al gauw het karakter dat Christus, in de gedaante van de hostie, zijn kerkelijke behuizing verliet en bij het gewone volk ‘op huisbezoek kwam’. De processie kreeg zo, vanuit de beleving door het volk, het karakter van een bevestiging van de gemeenschap; een gezamenlijke rondgang door het eigen leefgebied, en een afbakening van de grenzen van de parochie als gemeenschappelijk gebied. Zo beschrijft de route van de Sacramentsprocessie in ’s-Gravenvoeren in de achttiende eeuw een lange rondgang langs de processiegrenzen, met bezoek aan de diverse hulpkerken in Mheer en Noorbeek. Aan de grenzen van de naburige parochies worden als een soort beleefdheidsritueel hymnes aan de aanpalende beschermheiligen (St. Pancratius voor Mesch, St. Gertrudis voor St. Geertruid) gezongen.
Het repertoire
Oorspronkelijk werd instrumentale muziek in de processies verzorgd door violen en vanaf de 18e eeuw ook trommels. Met de komst van Napoleon maakte Limburg kennis met de strak georganiseerde Franse militaire orkesten. De enkele muzikanten in Limburg organiseerden zich naar Frans voorbeeld en zo ontstonden, na de Limburgse eenwording als provincie, de eerste blaasorkesten. Welk repertoire zij in de vroege jaren gebruikten voor het langzame schrijdtempo van de processie is niet te achterhalen. Vanaf ca. 1900 wordt de voor dit doel gecomponeerde processiemars echter een vast gegeven. Diverse harmonieën en fanfares hebben een omvangrijk en oud repertoire in hun archief. Uiteraard zijn de meeste processiemarsen van niet-Nederlandse herkomst. In de dorpen van het Zuid-Limburgse Heuvelland, zoals Mheer en Eijsden, met hun belangrijke banden over de Belgische grens heen, gebruikt men vaak marsen van Luikse/Waalse componisten. Geliefde componisten zijn vooral Romain Kumps uit Overijsse (Virgo Maria), Louis Gasia uit Hoegaarden (Sancta Maria, gecomponeerd ter herdenking van de terugkeer van zijn zoon uit het concentratiekamp Buchenwald, in april 1945), de uit Visé-Eijsden afkomstige Lambert Purnotte (Les Échos du Vallon; ontstaan in, en geïnspireerd door, het Maasdal bij Eijsden).
Iets later, in de jaren 50 – 70, waren in Nederland slechts enkele muziekuitgeverijen actief. Internet bestond nog niet en men was voor nieuwe muziek volledig afhankelijk van een catalogus en een bestelling per post. Het repertoire van de processiemarsen dat bij deze uitgevers te verkrijgen was, was beperkt en betrof vooral marsen van componisten uit België en Frankrijk. Daarnaast moesten veel verenigingen alle zeilen bij zetten om financieel rond te komen. Het repertoire werd dan ook mondjesmaat vernieuwd. De dirigenten maakten vaak gebruik van dezelfde uitgevers waardoor veel verenigingen in de regio dezelfde marsen speelden. Ook moesten de marsen geschikt zijn voor het niveau van de korpsen in die tijd.
Met het veel toegankelijker worden van het repertoire uit andere landen en door de komst van internet zag je een verschuiving van processiemarsen van componisten van over de hele wereld.
Zo is in Limburg inmiddels ook het Spaanse repertoire in zwang geraakt. Daarvan biedt het zeer innige ‘Mater Mea’ van Ricardo Dorado een voorbeeld. Omdat het tegenwoordig makkelijk is om repertoire over de landsgrenzen te verkrijgen, is dit een welkome aanvulling in het repertoire.
Oorspronkelijk werd instrumentale muziek in de processies verzorgd door violen en vanaf de 18e eeuw ook trommels. Met de komst van Napoleon maakte Limburg kennis met de strak georganiseerde Franse militaire orkesten. De enkele muzikanten in Limburg organiseerden zich naar Frans voorbeeld en zo ontstonden, na de Limburgse eenwording als provincie, de eerste blaasorkesten. Welk repertoire zij in de vroege jaren gebruikten voor het langzame schrijdtempo van de processie is niet te achterhalen. Vanaf ca. 1900 wordt de voor dit doel gecomponeerde processiemars echter een vast gegeven. Diverse harmonieën en fanfares hebben een omvangrijk en oud repertoire in hun archief. Uiteraard zijn de meeste processiemarsen van niet-Nederlandse herkomst. In de dorpen van het Zuid-Limburgse Heuvelland, zoals Mheer en Eijsden, met hun belangrijke banden over de Belgische grens heen, gebruikt men vaak marsen van Luikse/Waalse componisten. Geliefde componisten zijn vooral Romain Kumps uit Overijsse (Virgo Maria), Louis Gasia uit Hoegaarden (Sancta Maria, gecomponeerd ter herdenking van de terugkeer van zijn zoon uit het concentratiekamp Buchenwald, in april 1945), de uit Visé-Eijsden afkomstige Lambert Purnotte (Les Échos du Vallon; ontstaan in, en geïnspireerd door, het Maasdal bij Eijsden).
Iets later, in de jaren 50 – 70, waren in Nederland slechts enkele muziekuitgeverijen actief. Internet bestond nog niet en men was voor nieuwe muziek volledig afhankelijk van een catalogus en een bestelling per post. Het repertoire van de processiemarsen dat bij deze uitgevers te verkrijgen was, was beperkt en betrof vooral marsen van componisten uit België en Frankrijk. Daarnaast moesten veel verenigingen alle zeilen bij zetten om financieel rond te komen. Het repertoire werd dan ook mondjesmaat vernieuwd. De dirigenten maakten vaak gebruik van dezelfde uitgevers waardoor veel verenigingen in de regio dezelfde marsen speelden. Ook moesten de marsen geschikt zijn voor het niveau van de korpsen in die tijd.
Met het veel toegankelijker worden van het repertoire uit andere landen en door de komst van internet zag je een verschuiving van processiemarsen van componisten van over de hele wereld.
Zo is in Limburg inmiddels ook het Spaanse repertoire in zwang geraakt. Daarvan biedt het zeer innige ‘Mater Mea’ van Ricardo Dorado een voorbeeld. Omdat het tegenwoordig makkelijk is om repertoire over de landsgrenzen te verkrijgen, is dit een welkome aanvulling in het repertoire.